In ons verenigingsblad De Geestmolen verscheen in de jaren 1995 tot 1998 een serie artikelen van Kees Komen over de zeventien straatnamen in onze buurt. U vindt ze op deze website.

In vroeger jaren kregen straten pas een naam nadat ze al lange tijd bestonden. Vaak werden ze vernoemd naar nabijgelegen bouwwerken. Voorbeelden daarvan zijn Molenweg, Stationsstraat en Kerkstraat. Tegenwoordig worden straatnamen tegelijk met de voltooiing van een bestemmingsplan vastgelegd. De gemeente heeft enige tientallen jaren geleden een straatnaamcommissie in het leven geroepen. In talloze gemeenten in ons land zijn wijken vernoemd naar de leden van het Koningshuis (Oranjewijk), naar politici (Staatsliedenbuurt), naar heiligen, naar schrijvers en dichters, geleerden' naar planten (Bloemenkwartier) en dieren en naar zeehelden en naar rivieren. De gehele wijk De Hoef zowel als het Rembrandtkwartier - tussen De Hoef en de Bergerweg - is naar kunstschilders genoemd. Overwegend gaat het om Nederlandse schilders.


Uit De Geestmolen van augustus 2010 door Kees Komen met dank aan Wikipedia

Van der Astpad

Balthasar van der Ast werd in 1593 of 1594 in Middelburg geboren en overleed in Delft in december 1657. Van der Ast was schilder van bloemstillevens. Hij kreeg in zijn geboortestad lessen van zijn zwager Ambrosius Bosschaert.
In 1615 vertrok hij met zijn familie naar Bergen op Zoom.  In 1618 verhuisde hij naar Utrecht, waar hij in 1619 lid werd van het schildersgilde Sint Lucas. Vanaf 1632 bracht hij de rest van zijn leven in Delft door. Het werk van Van der Ast bestond uit zeer verfijnde stillevens met fruit en bloemen, alsmede schelpenstillevens. Naderhand vervaardigde hij pronkstillevens in de trant van Jan Davidsz de Heem.




Uit De Geestmolen van januari 1997 door Kees Komen

Cornelis Begastraat

De straatnaam Cornelis Begastraat is door de gemeente vastgesteld op 6 augustus 1959. Cornelis Pietersz Bega werd op 15 november 1620 in Haarlem geboren en overleed in diezelfde stad op 28 augustus 1664. Hij is dus slechts drieënveertig jaar geworden.

De schilder en etser Bega heeft lessen gehad van de 'boerenschilder' Adriaen van Ostade. In 1653 maakt hij met Dirck Helmbreker, Guillaume du Bois en Vincent van der Venne een reis door Duitsland en Zwitserland. Mogelijk is hij, rond 1640, ook in Italië geweest. In 1645 werd hij in het Haarlemse schildersgilde opgenomen.

Bega was vooral genreschilder: hij beeldde allerlei taferelen uit het dagelijks leven uit. Typerend voor de sfeer van zijn onderwerpen is de omschrijving van een van zijn schilderijen in een catalogus: 'Vrouw met kind aan de borst, gelegen in een mandvormig bed, waaromheen haar familie in discussie met de vermoedelijke vader. Rechts een gedekte tafel. Links een doorkijk naar een ander vertrek.’

Evenals Van Ostade schilderde hij boerentaferelen (vooral boerenkeukens) en herbergen, echter zonder de heldere kleuren van zijn leermeester. Ook zijn verbeeldingskracht is geringer. Zijn werk heeft een donkerder, ondoorzichtiger toon, met veel grijspaars en, later, koperachtig rode gezichten. Hij paste vaak het 'clair-obscur' toe: hij plaatste zijn figuren als silhouetten tegen een donkere achtergrond. Clairobscur (licht-donker) is in de schilderkunst de benaming voor de directe tegenstelling tussen licht en donker, met verwaarlozing, zoveel mogelijk, van tussentonen en overgangen, maar meer in het algemeen betekent het begrip, dat het accent in het bijzonder op het licht en het donker is gelegd. Naast schilderijen en etsen heeft Bega een groot aantal fraaie tekeningen nagelaten, in rood krijt of houtskool. Zijn etsen worden tot het beste van zijn werk gerekend.

Werk van Bega wordt bewaard in het Rijksmuseum te Amsterdam, het Mauritshuis in Den Haag, het Museum voor schone kunsten te Brussel en in het museum van Augsburg.

Bega
Cornelis Bega in de kroeg.


Uit De Geestmolen van juni 1996 door Kees Komen

Bloemaertlaan

De naam Bloemaertlaan is door de gemeentelijke straatnaamcommissie vastgesteld op 6 augustus 1959. Abraham Cornelisz. Bloemaert, schilder, tekenaar en houtsnijder, werd Kerstmis 1564 als zoon van een bouwmeester in Gorkum geboren. Hij overleed in Utrecht op 27 januari 1651. Bloemaert schilderde bijbelse en mythologische taferelen en genrestukken, voorts landschappen en stillevens. In zijn woonplaats Utrecht kreeg hij lessen van zijn vader Cornelis Bloemaert en van de vrijwel onbekende Gerrit Splinter.

Bloemaert woonde van 1580 tot 1583 in Parijs, waar hij gewerkt heeft bij Jean Bassot en Hieronymus Francken. Hij verruilde Parijs voor Fontaineau en keerde vervolgens naar Utrecht terug, waar hij woonachtig bleef, met uitzondering van de jaren 1591 tot 1593, die hij in Amsterdam doorbracht.

Zeer recent is bij een opgraving het huis van Bloemaert in Utrecht teruggevonden, inclusief het houten speelgoed van zijn kinderen.

In 1611 was Bloemaert medeoprichter van het Utrechtse schildersgilde, waarbij hij in 1618 de functie van deken bekleedde. Hij wordt de vader van de 17e-eeuwse Utrechtse School genoemd Als katholiek schilder genoot hij de bijzondere belangstelling van het bisdom Utrecht. Hij had talloze latere meesters als leerling, onder wie Gerard en Willem van Honthorst, Jan Baptiste Weenix, Hendrik ter Bruggen en Jan van Bijlert. Ten behoeve van zijn leerlingen stelde hij een 'Teeken-boeck' samen, dat vele herdrukken beleefde.

Bloemaerts tekeningen gaven aan onder anderen Bendrick Goltzius en Jan Saenredam de inspiratie om er gravures van te maken. Voor de Zuiderkerk in Amsterdam ontwierp hij een gebrandschilderd raam. Het ontwerp is bewaard gebleven, het raam is helaas vernietigd Ook heeft hij patronen getekend voor tapijten in het slot Frederiksborg in Kopenhagen.

Bloemaert heeft zich laten kennen als een echte 'maniërist', maar wist door zijn uiterst buigzaam talent daaraan te ontgroeien. Het maniërisme was gebaseerd op de stelling, dat een schilderij de bezoeker meer aanspreekt wanneer hem het thema niet ogenblikkelijk opvalt. De stijl was overwegend op uiterlijk effect gebaseerd, en een vorm van technisch vertoon. Na de terugkeer van Gerard van Honthorst uit Rome nam Bloemaert van Honthorst ook nog iets over van het 'Carnvaggisme' (sterke licht-donker- effecten).

In de geest van het maniërisme schilderde hij ondermeer 'De prediker Johannes de Doper' (rond 1600). Het schilderij is in het bezit geweest van ene Hendrik Houmes in Medemblik en ene Anthony Rok in Hoorn, voordat het in 1950 naar het Rijksmuseum in Amsterdam ging.

Werk van Bloemaert wordt geconserveerd in ondermeer het Rijksmuseum in Amsterdam, het Mauritshuis in Den Haag, het Centraal Museum in Utrecht en het Frans Halsmuseum in Haarlem. Het Centraal Museum organiseerde in het voorjaar een Bloemaert- tentoonstelling onder de titel 'Het huis van Bloemaert'. Daar waren naast de werken van de schilder ook de vondsten uit diens vroegere woning uitgestald

Ook de zonen van Bloemaert" Adriaen, Cornelis, Hendrick en Frederik, wijdden zich aan de kunst: zij waren schilders en graveurs.


Uit De Geestmolen van augustus 2010 door Kees Komen met dank aan Wikipedia

Bosschaertpad

Ambrosius Bosschaert de Oude zag het levenslicht in Berchem bij Antwerpen in november 1573. Hij overleed in 1621 in Den Haag. Deze Vlaamse schilder van bloemstillevens verhuisde kort na 1587 vanwege religieuze motieven naar Middelburg. Daar trad hij in 1604 in het huwelijk.
In dezelfde stad gaf hij lessen aan zijn zwager Balthasar van der Ast. Beiden schilderden in dezelfde trant. Na Middelburg woonde Bosschaert in Utrecht en Breda. Hij overleed in Den Haag tijdens het bezorgen van een bloemstilleven bij een bediende van Prins Maurits. Geschreven werd: ‘Zijn schilderijen waren beroemd en begeerd in heel Nederland en België’.


Uit De Geestmolen van december 1998 door Kees Komen

Leonard Bramerstraat

Leonard Bramer werd op 24 december 1595 in Delft geboren en overleed in diezelfde stad op 10 februari 1674. Hij was werkzaam als schilder, tekenaar en etser. Bramer specialiseerde zich in portretten en historie- en genrestukken. Hij is niet zijn hele leven in Delft geweest. Op zijn twintigste, in 1614, trok hij via Artois, Amiens, Parijs, Marseille en Genua naar Rome. De periode 1615-1624 bracht hij in Rome en Venetië door. In 1625 was Leonard Bramer terug in Delft, waar hij in 1629 lid van het schildersgilde werd In Delft voerde hij verschillende grote werken uit. In het museum Prinsenhof wordt een plafondschildering van Bramer bewaard, voorstellend de Hemelvaart van Christus.

De invloed van de Italiaanse schildertrant bleef in zijn werk zichtbaar. Bramer volgde de mode van zijn tijd. Mede daardoor is zijn werk veelal levendig en fantasierijk, maar niet echt doorwrocht. Ook werd hij beheerst door de effecten van het clairobscur, de tegenstelling tussen licht en donker. Hij bestudeerde daartoe het werk van Elsheimer, de Utrechtse Carravaggisten en Rembrandt.

In het bezit van het Rijksmuseum te Amsterdam is onder meer een uit 1642 daterend schilderij van Bramer, De verloochening van Petrus. Op de voorgrond zijn twee kaartspelende krijgslieden te zien, daarachter meerdere personen, onder wie Petrus, die bespot wordt door een dienstmaagd. Verder is er in het genoemde museum een schilderij met een vermoedelijk bijbels onderwerp. Het geeft een groep personen in geestelijk gewaad weer, die, zittend aan een tafel, naar twee vechtende mannen kijken die als geestelijken gekleed gaan.

De prentenkabinetten van München en Bronswijk bezitten vele tekeningen van de hand van Bramer. De mooiste voorbeelden van zijn werk bevinden zich in het Prentenkabinet in Amsterdam. Werk van Bramer bevindt zich voorts in het Brediusmuseum in Den Haag.


Uit De Geestmolen van augustus 2010 door Kees Komen met dank aan Wikipedia

Claespad

Stillevenschilder Pieter Claesz is in 1596 of 1597 geboren in Berchem bij Antwepen en werd op 1 januari 1661 begraven in Haarlem. Samen met Willem Claesz Heda, die eveneens in Haarlem heeft gewerkt, behoorde hij tot de belangrijkste vertegenwoordigers van het zogeheten ‘ontbijtje’: een stilleven met brood, vis, messen en overige ingrediënten van een ochtendmaaltijd. Claesz nam in zijn stillevens vaak schedels op, als getuigen van de menselijke sterfelijkheid.




Uit De Geestmolen van oktober 1998 door Kees Komen

Tethart Haagstraat

Op 19 november 1964 kreeg de Tethart Haagstraat zijn naam. De schilder en etser Tethart Philip Christiaen (we komen ook Christiaan en Christian tegen) Haag werd geboren in Cassel, een klein stadje op de heuvel Montcassel in Frans Vlaanderen in Noord-Oost-Frankrijk. Aangenomen wordt, dat zijn geboortejaar 1737 was, maar het kan ook 1739 of 1740 zijn geweest. Haag overleed in Den Haag op 3 augustus 1812.

Tethart Haag kreeg lessen van zijn vader, Joh. Fr. Chr. Haag en (in 1756) van het tekengenootschap Pictura in Den Haag. Van dit genootschap, zowel als van de tekenacademie in die stad, werd hij regent, dat wil zeggen: hij maakte deel uit van het bestuur. Hij verwierf een aanstelling als hofschilder van prins Willem Ven was directeur van het Koninklijk Schilderijen-Kabinet van de prins.

Haag schilderde portretten, later ook dieren, onder meer paarden.

Voorts maakte hij (in 1765) portretten van Wigbold Adriaan, graaf van Nassau en heer van Woudenberg, en diens echtgenote Hester van Foreest. Wigbold Adriaan ( 1729- 1797) was, vanaf 1792, de laatste echte heer van Bergen. In het kasteel te Detmold in Noordrijn-Westfalen heeft dr.Armin Prinz zur Lippe, neef van prins Bernhard, bij wie ik op de thee was, me eens de portretten van het geslacht Van Nassau-Woudenberg laten zien. Misschien waren die schilderijen wel van Tethart Haag.

Haag maakte ook tekeningen en etsen, waaronder een tekening naar 'De stier' van Paulus Potter. Hij gaf les aan K. Bentfort, J. Sonnenberg en J. Vermazen.

Werk van Tethart Haag is te zien in Alkmaar (Stedelijk Museum), Amsterdam (Rijksmuseum), Culemborg, Delft, Den Haag (Gemeentemuseum) en Twente (Huize Weldam). Ook in het stadhuis van Alkmaar hangen, in de kamer van de burgemeester, door Haag geschilderde portretten.


Uit De Geestmolen van maart 1996 door Kees Komen

Willem Hedastraat

De Willem Hedastraat dateert van 14 maart 1957, een dag waarop de gemeentelijke straatnaamcommissie meerdere straten in De Hoef een naam gaf.

Stillevenschilder Willem Claesz. Heda werd in Haarlem geboren in 1594 en is daar op 24 augustus 1680 'ter aarde besteld'. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste meesters van het stilleven in het zeventiende-eeuwse Holland.

Heda vervaardigde een aantal portretten en een merkwaardig groot schilderij van een familiegroep. Het liefst echter maakte hij ongecompliceerde 'ontbijtjes' ofwel 'banketjes', schilderijtjes in monochrome kleuren (bruin en grijs), van gedekte tafels met zilveren en tinnen schalen met lekkernijen. Ze vielen op door hun bijzondere stofuitdrukking.

Heda's werk wordt 'zeer gedistingeerd' genoemd. Af en toe vindt men op zijn schilderijen een schedelof een uitgedoofde kaars. Met deze 'vanitas'-achtergrond (vanitas = ijdelheid) geeft Heda aan dat het leven eindig is en dat de mens, hoe ijdel ook, geen zeggenschap heeft over het uur van zijn dood.

In latere jaren werd het werk van Heda uitbundiger en ingewikkelder van compositie. Heda gaf les aan een aantal leerlingen, onder wie Jan Jansz. den Uyl en zijn zoon Gerrit. Deze leerlingen kwamen niet uit boven het niveau van epigonen, zij bouwden voort op het werk van hun grote voorganger Heda zonder daar eigen, nieuwe ideeën aan toe te voegen.

Genoemde zoon Gerrit Willemsz. Heda, 'de jonge Heda', in stofuitdrukking en compositie minder begaafd, was werkzaam van 1642 tot zijn overlijden in 1702.

Willem Heda wordt in 1631 als voorzitter van het schildersgilde Sint Lucas vermeld. Volgens archiefstukken moet Heda ook altaarstukken hebben geschilderd, maar daarvan is uit de praktijk niets bekend. In zijn werk bespeurt men de invloed van Floris van Dyck, die in 1610 tot het Haarlemse gilde toetrad, na lange tijd in Italië te hebben gewoond. De schilderijen van Floris van Dyck kenmerken zich door een overvloedige uitstalling van bloemen en vruchten.

Werk van Willem Heda bevindt zich in het Frans Halsmuseum te Haarlem, het Mauritshuis in Den Haag ('Ontbijt' uit 1629, aangekocht in 1895), Museum Boymans te Rotterdam en in buitenlandse musea (Gent, Aken, Berlijn, Karlsruhe, Keulen, München, London, Parijs, Wenen)


Uit De Geestmolen van september 1995 door Kees Komen

Jan de Heemstraat

De Jan de Heemstraat kreeg een naam op 14 maart 1957. Jan de Heem was stillevenschilder.

Jan Davidsz. de Heem zag het levenslicht in Utrecht in 1606 en overleed te Antwerpen tussen 14 oktober 1683 en 26 april 1684. De Heem volgde lessen bij zijn vader en legde tussen 1620 en 1630 veel stillevens met vruchten vast, in de trant van Balthazar van der Ast en Abraham Bosschaert. Aanvankelijk waren zijn composities eenvoudig van opzet, met veel bruin en grijs.

Na 1626 vertoefde hij enige tijd in Leiden, waar hij zich aansloot bij een groep schilders die zich op Vanitas-stillevens (vanitas = ijdelheid) en schilderijen met boeken vastlegde. Rembrandt oefende een grote invloed op hem uit.

De beroemd geworden De Heem verhuisde in 1635 definitief naar Antwerpen. waar hij meester in het gilde werd en de invloed onderging van Jan Brueghel en Daniël Seghers, en vertoefde daarna alleen nog tussen 1667 en 1672 in Nederland (Utrecht). Ook in Antwerpen bleef hij zich toeleggen op stillevens met onder andere vruchten en bloemen. Deze composities werden steeds ingewikkelder. Zij vertoonden een bonte mengeling van kleuren.


Uit De Geestmolen van juli 1995 door Kees Komen

Honthorstlaan

De Honthorstlaan kreeg zijn naam op 6 augustus 1959 en is vernoemd naar de genre- en portretschilder Gerard van Honthorst. Gerard (of mogelijk Gerrit) van Honthorst werd op 4 november 1590 in Utrecht geboren als zoon van een tapijtschilder en overleed op 27 april 1656. Hij kreeg lessen van Abraham Bloemaert en trok in 1610 naar Italië (Rome en vervolgens Florence), waar hij tot 1622 is gebleven. In Italië onderging hij de invloed van de beroemde schilder Caraveggio. Omdat Honthorst vaak schilderijen met veel kaarslicht en fakkels maakte, gaven de Italianen hem de bijnaam Gherardo delle Notti ('Gerard van .de nachtschilderingen').

Terug in Utrecht, waar hij lid was van het Sint Lucasgilde, kreeg hij de bescherming van de koningin van Bohemen die, evenals haar dochter, bij hem kwam schilderen. Ook de Engelse, Zweedse en Brandenburgse hofkringen waren bewonderaars van Honthorst. Zij zorgden ervoor, dat hij zich niet om geld behoefde te bekommeren. Honthorst heeft vanaf 1637 in Den Haag gewoond. Hij heeft daar, als hofschilder van Frederik Hendrik, meegewerkt aan de versiering van het Huis ten Bosch (nu het woonpaleis van koningin Beatrix) en andere paleizen. Tevens heeft hij leden van het Oranjehuis geportretteerd.

Werk van Gerard van Houthorst is te zien in het Rijksmuseum in Amsterdam, het Mauritshuis in Den Haag en het Centraal Museum in Utrecht. Zijn broer Willem was eveneens kunstschilder. In de wandeling worden de beide schilders Van Honthorst aangeduid als 'Honthorst'.


Uit De Geestmolen van april 1997 door Kees Komen

Jongkindlaan

Op 19 november 1964 werd aan een straat in De Hoef de naam Jongkind verbonden.

Schilder, aquarellist, etser en lithograaf Johan Barthold Jongkind, zoon van een douanebeambte, is op 3 juni 1819 geboren in het Overijsselse Latrop (op oude kaarten Latdorp genoemd) bij Denekamp, en overleed in Cóte St.-André bij Grenoble (Frankrijk) op 9 februari 1891. Jongkind bracht zijn jeugd door in Vlaardingen, waarnaar zijn in Brabant geboren ouders kort na zijn geboorte verhuisden. Hij volgde, na een korte 'carrière' als notaris klerk, vanaf zijn achttiende lessenbij Andreas Schelfhout (1787-l870) en op de Tekenacademie in Den Haag. In den Haag betrok Jongkind woonruimte aan de Amsterdamse Veerkade in een huis waar ook Charles Rochussen (1814-1894) woonde, met wie hij bevriend raakte. Rochussen beschreef hem als 'een opvallende verschijning, stoer, lang, blond, met lichtblauwe ogen, die voortdurend naar boven keken, zodat zijn blik voortdurend het licht van de hemel Scheen te weerkaatsen. ' Zijn leven lang heeft Jongkind aan waardering en toegenegenheid geen gebrek gehad. Zijn tijdgenoten noemden hem 'de Claude Lorrain van het wintergezicht' en 'de moderne schildervorst van het landschap'. De befaamde dichter Charles Baudelaire sprak van' de zuivere Hollandse schilder.

In 1845 vestigde Jongkind zich in Parijs, waar hij een atelier betrok op de place Pigalle in Montmartre. Tijdens de Duitse bezetting van Parijs in 1870 dook hij zes maanden onder zonder zich ook maar een moment op straat te durven begeven. Na zijn vestiging in Frankrijk, zijn tweede vaderland, bracht hij tot zijn vijftigste regelmatig bezoeken aan Nederland. Jongkind legde zich volledig toe op landschappen en werkte direct naar de natuur. Jongkind was een gangmaker van het impressionisme. Hij speelde met licht en atmosfeer.

Jongkind
Jongkind in 1867

'Hij verdiepte zich niet al te zeer in het doel en de betekenis van zijn aards bestaan' schreef M.F.Hennes in een monografie over Jongkind. 'Hij bekommerde zich weinig om wat er om hem heen ge beurde, buiten de grenzen van zijn vak. Hij vagebondeerde door het leven als een zeeman die aan de wal passagiert’.

Zijn moeizame rondzwervingen door Frankrijk (Normandiê, Bretagne, Marseille) die gepaard gingen met veel wanhoop, angsten en crises – hij kwam in de greep van absynth (alcoholverslaving) en raakte half verlamd -eindigden in Cote-Saint-André. Als zijn vriend Rochussen er geen melding van had gemaakt in Eigen Haard, zou zijn overlijden aan de waarneming van de Nederlanders zijn ontsnapt. Op zijn graf staat Jean Baptiste Jongkind.

Jongkinds schilderijen zijn aanwezig in Amsterdam (Rijksmuseum en Stedelijk Museum), Den Haag (Gemeentemuseum), Leiden (Lakenhal), Dordrecht, Antwerpen (Museum voor Schone Kunsten) en Brussel (Museum voor Schone Kunsten


Uit De Geestmolen van september 1996 door Kees Komen

Willem Kalfstraat
Willem Kalf was een van de meest vooraanstaande van de meer dan vijfhonderd Noord-Nederlandse stilleven- en genreschilders in de zeventiende eeuw, een grootmeester van het stilleven.

Kalf (zijn naam treft men soms ook aan als 'Kalff') werd in 1619 in Rotterdam geboren en overleed in Amsterdam op 31 juli 1693. Hij bekwaamde zich in de bloeitijd van de Nederlandse schilderkunst bij Hendrick Gerritsz. Pot in Haarlem. Cornelis Saftleven was zijn eerste leermeester. Deze leerde hem Hollandse interieurs schilderen.

Aanvankelijk gebruikte Kalf, onder invloed van Pieter Claesz, een grijsbruin coloriet. De jaren 1642 tot 1646 bracht Kalf in Parijs door, waar hij aansluiting zocht bij de Vlaamse kunstenaarskolonie, en waar hij zich bezig hield met het schilderen, op klein formaat, van boereninterieurs met keukens, potten, pannen, kalebassen en dergelijke. Deze schilderijtjes doen onhollands aan, in tegenstelling tot de rest van zijn werk, dat typisch Hollands is.

De eerste stillevens op groot formaat, ontstaan onder invloed van François Rijckhals, waren nog middelmatig van aard. De bijzonder fraaie stillevens die hij na zijn terugkeer in Amsterdam maakte, zijn minder overdadig, zijn ingetogener, hebben diepe, warme kleuren en verwierven veel bewondering. Deze stillevens zijn uit vele kostbare voorwerpen samengesteld. Evenals Rembrandt voorzag Kalf de weelderige voorwerpen in zijn schilderijen van een gouden gloed en een diepdonkere achtergrond, het zogeheten clair-obscur-effect.

Daarnaast maakte Kalf enkele stillevens in een geheel andere trant, met schelpen, hoorntjes en kralen. Ook heeft hij vaak fraaie voorbeelden van zilversmeedkunst op het doek vastgelegd. Evenals veel tijdgenoten, dreef hij een kunsthandel, wat hem de mogelijkheid bood, vanuit zijn eigen winkel pronkstillevens samen te stellen met schalen uit Mingporcelein, oosterse tapijten en goud- en zilverwerk. Vaak maakte hij variaties op eenzelfde stilleven. De sinaasappels, citroenen en andere zuidvruchten die men in zijn schilderijen tegenkomt, vormden een teken van weelde en voornaamheid.

Behalve in Parijs is Kalf mogelijk ook in Italië geweest. In 1651 trouwde hij met een predikantsdochter, Comelia Pluvier. Vondel dichtte bij die gelegenheid over Kalf: 'Hij heeft stilstaende dingen lief: / Banketten, disgerecht en brief, / Limoen, citroen en glas en schael, / Cieraet en overdaet en prael.’

Werk van Kalf is te zien in onder meer de musea in Amsterdam (Rijksmuseum), Den Haag (Mauritshuis en Museum Bredius), Rotterdam (Boymans), het Gronings museum, het Louvre in Parijs, het Dahlemmuseum in Berlijn, voorts in Dresden, Hamburg, Hannover, Budapest, St. Petersburg (Hermitage), Edinburgh en Stockholm.


Uit De Geestmolen van november 1996 door Kees Komen

Lievenshof
Op 6 augustus 1959 vernoemde de gemeente Alkmaar een straat naar Jan Lievens. De schilder, etser en houtsnedenmaker Jan Lievens de Oude werd geboren in Leiden op 24 oktober 1607. Hij overleed op 4 juni 1674 te Amsterdam. Hij schilderde portretten, landschappen en historische en allegorische scènes. Lievens ( ook gespeld als Lievensz, zelf schreef hij ook Lyvijns of Leyvens) was leerling van Joris van Schooten en, evenals zijn vriend Rembrandt, van Pieter Lastman.

In zijn jongere werk, vooral in zijn etsen, heeft hij de invloed ondergaan van Rembrandt, met wie hij enige jaren heeft samengewerkt. Hun vroegere werk is nauwelijks te onderscheiden. Een 'Jongensportret' van Lievens is door Rembrandt geretoucheerd. Nadat Rembrandt in 1631 naar Amsterdam was verhuisd, verbleef Lievens in de jaren 1632 tot 1634 in Londen, waar hij de invloed van Anthonie van Dijck onderging, die daar hofschilder was. Van 1635 tot 1644 werkte hij te Antwerpen, waar hij onder de indruk raakte van het werk van Rubens en Brouwer. In de Scheldestad hield hij zich ook met het vervaardigen van houtsneden bezig.

In 1638 huwde hij de dochter van de beeldhouwer Andries Colijn de Nole. Dat hij meerdere malen van werkplek veranderde, is mogelijk het gevolg van financiële moeilijkheden waarin hij raakte doordat hij op grote voet leefde. Vanaf 1644 tot zijn overlijden heeft hij in Amsterdam gewerkt, met een of meer korte onderbrekingen door een verblijf in Den Haag. Jan Lievens portretteerde onder andere de prominente dichter en staatsman Constantijn Huygens (1598-1687), die in 1626 in het atelier van Rembrandt en Lievens op bezoek kwam en hen later bij stadhouder Frederik Hendrik introduceerde.

Huygens was, blijkens zijn autobiografie, zeer gecharmeerd van dit portret, waarop hij in diep gepeins verzonken is. 'Eindelijk heeft hij het schilderij, dat duidelijk de sporen van zulk een vuur vertoont, afgemaakt, ' schrijft Huygens. 'Het is z6, dat ik het altijd als een van mijn kostelijkste stukken zal beschouwen.' Het paneel bevindt zich in het museum van Douai. De Vlaamse en Italiaanse voorbeelden waaraan Lievens zich spiegelde, waren niet bevorderlijk voor de oorspronkelijkheid van zijn werk. Zijn beste schilderij en maakte hij vóór 1630. Na zijn terugkeer uit Antwerpen was hij vooral historieschilder.

Werk van Lievens is aanwezig in ondermeer het Rijksmuseum Amsterdam, het Koninklijk Paleis op de Dam, het Mauritshuis en Museum Bredius in Den Haag, de Lakenhal in Leiden, Museum Boymans-van Beuningen te Rotterdam,de Jezuïetenkerk te Antwerpen en de Miniemenkerk te Brussel, voorts in Rome, Florence, Turijn, Venetië, KasseI, Neurenberg, Wiirzburg en Moskou. Zijn zoon Jan Andries Lievens, in 1644 in Antwerpen geboren, was portretschilder.


Uit De Geestmolen van september 1997 door Kees Komen

Moreelsestraat
Op 6 augustus 1959 kreeg een straat in de wijk de naam van Moreelse aangemeten. Paulus Moreelse werd geboren in Utrecht in 1571 en overleed daar circa 1638. Hij was schilder, architect, en daarnaast ook dichter. Moreelse genoot zijn schildersopleiding bij de portrettist Michiel Jansz. van Mierevelt in Delft.

Paulus Moreelse maakte talloze portretten in de trant van het Hollands realisme, van onder anderen Maria van Utrecht, de echtgenote van Johan van Oldenbarnevelt (aanwezig in het Rijksmuseum Amsterdam), 'Het Prinsesje' (waarschijnlijk voorstellend Elizabeth, gravin van Nassau-Dietz, eveneens in het Rijksmuseum) en hertog Christiaan van Brunswijk. Ook legde Moreelse zich toe op historische, mythologische en religieuze taferelen, waarin het idealisme van de Italiaanse schilders doorklinkt. Hij bestudeerde met name het werk van Titiaan.

In zijn hoedanigheid van architect ontwierp hij de Catharijnepoort in Utrecht. Vóór 1604 verbleef Moreelse in Italië (Rome) om daar, zoals gebruikelijk in die tijd. zijn studie af te ronden. Hij was medeoprichter van het Utrechtse Sint Lucasgilde. Tot zijn achtentwintig leerlingen in Utrecht behoorde Dirck van Baburen. In dezelfde stad was hij vanaf 1618 lid van de vroedschap (gemeenteraad) en van 1627 tot 1629 schepen (wethouder).

Over het werk van Moreelse is gezegd dat het 'een hoofse liefelijkheid' bereikte, maar ook een 'soms ietwat behaagzieke charme'. In een boekje uit 1921 over het Rijksmuseum in Amsterdam heet hij' een der uitmuntendste Hollandse portretschilders'. In datzelfde boekje zegt de samensteller (Steenhoff) ook: 'Op latere leeftijd verbraste hij zijn talent met het schilderen van zoetelijk -erotische vrouwenfiguren, voorstellingen van vrouwelijke bevalligheid, die met haar wulps aanschijn de zinnen der menigte verlokken, maar -of juist daarom -als kunstwerk van ontaard gehalte zijn.'

Op een veiling van Christie's in Amsterdam in november 1995 werden twee portretten van Moreelse voor 2,7 ton verkocht aan een Belgische particulier.

Moreelse

'Het prinsesje' van Paulus Moreelse.

Moreelse is vooral populair geworden door zijn romantische schilderijen met herders en herderinnen. Hij signeerde zijn werk onder meer met de letters P en M als monogram.

Zijn jongere broer Johannes (vóór 1594-9 november 1634) was eveneens schilder. Diens onderwerpen waren figuren en genre. Neef Willem Moreelse (1620-1666) was portretschilder.

Werk van Moreelse bevindt zich in het Rijksmuseum in Amsterdam, het Mauritshuis in Den Haag, Museum Boymans in Rotterdam, het Centraal Museum in Utrecht, het Museum voor Schone Kunsten in Brussel, voorts in Aken, Aschaffenburg, Aken, Brunswijk, Düsseldorf: Leningrad, Rome en Wenen. In het Centraal Museum Utrecht bevindt zich een portret dat Abraham Bloemaert van zijn tijdgenoot Moreelse maakte.

 


Uit De Geestmolen van februari 1998 door Kees Komen

Porcellishof
De straatnaam Porcellishof dateert van 6 augustus 1959. De straat is genoemd naar een Nederlandse schilder van Vlaamse geboorte, de zee- en rivierschilder en etser Johannes (Jan) Porcellis, die rond 1584 in Gent is geboren en op 29 januari 1632 is overleden in Zoeterwoude bij Leiden.

Porcellis verhuisde in 1605 naar Rotterdam, waar hij in dat jaar trouwde, en woonde vanaf 1615 een tijdlang in Antwerpen, waar hij in 1617 meester van het gilde werd en veel schilderijen aan kunsthandelaar Adriaen Delen sleet. Daarna woonde hij in 1622-1623 te Haarlem, waar hij voor de tweede maal in het huwelijk trad, in 1624-1625 te Amsterdam, en vanaf 1626 te Voorburg. Ook zou hij in Londen en Leiden hebben gewoond.

Kenmerkend voor zijn oeuvre zijn zijn 'zeestukken', met een lage horizon en in overwegend zilvergrijze en bruine tinten. Porcellis brak met de zeventiende-eeuwse opvattingen van het zeestuk: hij gaf er een natuurlijker sfeer aan, ondermeer door wilde golven, meestal in grauwe toon gehouden, en minder schepen. Hij wordt de 'grondlegger der zuivere zeeschilderkunst' genoemd, 'de grootste konstenaer in schapen'.

In Kunstgeschiedenis der Nederlanden, in 1946 verschenen onder redactie van H.E. van Gelder, wordt over Jan Porcellis gezegd: 'Hij was geen schilder van de grote vaart, maar van de binnenzeeën, meren en grote rivieren. Kleine vissersschepen in woelig water observeert hij met dezelfde liefde en directheid als Van de Velde of Van Goyen de boerenhuizen en het vlakke land, maar, misschien door de wateratmosfeer vervoerd, veel eerder dan deze bracht Porcellis in zijn schildering, die fijne wazigheid der zilte luchten, welke de schilderachtigheid van zijn werk en het latere van Van Goyen karakteriseert. Daardoor vooral is hij de scheppende meester van het zeestuk geworden.'

Ondanks deze lof ontbreekt Porcellis overigens in veel boeken over de Hollandse schilderkunst. Kennelijk is zijn roem enigszins getaand.

Tot de verzamelaars van werk van Porcellis behoorde niemand minder dan Rembrandt. Porcellis gaf schilderlessen aan zijn zoon Julius. Julius werd rond 1609 te Rotterdam geboren en is op 30 september 1645 te Leiden begraven.

Het werk van vader en zoon is vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. Zij schilderden in dezelfde trant. Vader Jan had grote invloed op Simon de " Vlieger, naar wie de De Vliegerstraat in onze buurt is genoemd.

Werk van Porcellis bevindt zich ondermeer in Amsterdam (Rijksmuseum), Den Haag (Museum Bredius), Leiden (de Lakenhal), Rotterdam (Museum Boymans-Van Beuningen, 'Schepen in onrustig weer'), Berlijn. Bremen, Dannst3dt, Dresden, München, Leningrad en Philadelphia. In 1966 was een keuze uit zijn werk te zien op de tentoonstelling 'Lof der zeevaart' in Museum Boymans.


Uit De Geestmolen van augustis 2010 door Kees Komen met dank aan Wikipedia

Saverystraat

Roelant Savery, schilder, graveur en tekenaar, was afkomstig uit Kortrijk in België, waar hij in 1576 geboren werd. Zijn protestantse ouders verlieten om godsdienstige redenen de Zuidelijke Nederlanden en vestigden zich in Haarlem. Saverij genoot zijn schildersopleiding bij zijn oudere broer in Amsterdam. Hij reisde vervolgens naar Praag, waar hij hofschilder werd van de keizers Rudolf II en Matthias. In Tirol reisde hij rond om planten te bestuderen. Hij keerde terug naar Amsterdam, maar vestigde zich daarna definitief in Utrecht, waar hij op 25 februari 1639 begraven werd. Bij zijn huis beschikte hij over een grote tuin vol planten en bloemen, waarvan ook zijn collega’s in de kunst een dankbaar gebruik maakten. Savery legde zich vooral toe op landschappen (‘De burcht in het woud’, ‘De dierenwereld van de ark van Noë’) en daarnaast bloemstillevens.


Uit De Geestmolen van september 1998 door Kees Komen

Schelfhoutlaan
De straatnaam Schelfhoutlaan werd vastgesteld op 19 november 1964. De schilder, etser en lithograaf Andreas Schelfhout (Den Haag 16 februari 1787- idem 19 april 1870) was zoon van een lijstenmaker en vergulder uit Gent en legde zich met name toe op stadsgezichten en landschappen. Hij werd vooral beroemd door zijn winterlandschappen (bijvoorbeeld 'Schaatsenrijders' en 'Een houtsprokkelaar en een jongetje met een slee op een bevroren rivier') en wordt gezien als een voorloper van de Haagse School.

Schelfhout leerde schilderen bij Joh. H. A.A. Breckenheijmer, toneeldecorateur van de Haagse Schouwburg, een gegeven waar de laatste allerminst prat op ging. Schelfhouts werk werd aangekocht door koningen, keizers, graven en tsaren. In 1848 schilderde hij in paleis Het Loo, op uitnodiging van Konjng Willem III en hij nam Jongkind daar mee naar toe. Gedurende een halve eeuw domineerde Schelfout de Nederlandse kunstwereld. Reeds in 1825 maakte hij zijn eerste strandgezicht en hij was daarmee Mesdag een slag voor. Veelal maakte hij voorstudies in waterverf. Schelfhout heeft meer dan duizend schilderijen gemaakt, waarmee hij vele malen een zilveren of gouden medaille of een eervolle vermelding in de wacht sleepte.

Schelfhout

Andreas Schelfhout


Uit De Geestmolen van december 1997 door Kees Komen

Terborchlaan, Terborchbrug, Terborchhof
Op 6 augustus 1959 werd de straatnaam Terborchlaan vastgesteld. Naar dezelfde schilder zijn de Terborchbrug genoemd en vervolgens, zeer recent, de Terborchhof.
De Terborchhof is de 'oprijlaan' van het vernieuwde bejaardentehuis De Vleugels. De Terborchlaan loopt door tot aan Sporthal en IJsbaan De Meent.

Portret- en genreschilder, tekenaar en etser Gerard (Geraert, Gerrit) Terborch 'de Jonge' werd rond zijn drieëntwintigste beroemd vanwege zijn elegante en uiterst minutieuze portretten in klein formaat. Terborch was wars van oppervlakkigheid. Hij streefde naar verfijning en een sober maar subtiel kleurgebruik. ' Zijn werken, meestal klein van formaat, zijn rustig van stemming en onderscheiden zich door een fijn koloriet en voorname koelheid.' (Drie eeuwen portret in Nederland, 1952.) 'Hij is de portrettist van den deftigen patriciërsstand.' (Zoeklicht, 1925.)

Terborch werd in Zwolle geboren aan het einde van het jaar 1617 en overleed in Deventer op 8 december 1681. Terborch zien we ook wel geschreven als Ter Borch. Onder andere het Rijksmuseum Amsterdam hanteert die schrijfwijze. Terborgh is een foute spelling: Terborgh was een letterkundige.

Terborch kreeg schilderlessen van zijn vader in Zwolle ('de Oude', 1583-1662). Evenals zijn vader is Gerard Terborch als ambtenaar werkzaam geweest (ontvanger van convooien en licenten). In 1632 werkte hij in Amsterdam op de ateliers van Pieter Codde, Simon Kick en Willem Duyster, en twee jaar later bij Pieter Molijn in Haarlem Naderhand onderging hij de invloed van Frans Hals.

Na zijn studiejaren ging hij in 1635 naar Londen. Daarna maakte hij een reis door Duitsland, Italië, Frankrijk, Spanje en Zuid- en Noord-Nederland. Tijdens de vredesconferentie van Munster, 1646-1648, waar een einde kwam aan de Tachtigjarige Oorlog, maakte hij zevenenveertig portretten van de afgevaardigden (niet alleen de Nederlandse delegatie, maar ook de Franse, Duitse en Spaanse gezanten), alsmede zijn enige historiestuk, 'De bezwering van de vrede tussen de Nederlanden en Spanje' (National Gallery, Londen), met de beëdiging van de Nederlandse partij. Hij was in die periode opgenomen in de hofhouding van de belangrijkste Spaanse gevolmachtigde, de graaf van Peñaranda (Gaspar de Bracamonte y Guzmán, Conde de Peñaranda), van wie hij ook een portret maakte en die hij na de conferentie naar Spanje vergezelde, waar hij veel succes oogstte.

Van 1650 tot 1654 woonde Terborch in zijn geboorteplaats Zwolle In 1655 werd Terborch burger van Deventer, waar hij tot zijn dood is gebleven. In die stad heeft hij burgemeester Quaedtacker geschilderd, een neef van hem. Vanaf 1650 is hij zich gaan toeleggen op genretaferelen in de trant van Gabriël Metsu. Werk van Terborch bevindt zich in het Rijksmuseum Amsterdam, het Mauritshuis in Den Haag, het Louvre in Parijs ('De muziekles'), Bremen ('Het triktrakspel'), het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, voorts in Dresden (Staatliche Gemälde-Galerie), KasseI, München, Schwerin, Londen, Boedapest, en Berlijn. In het Rijksprentenkabinet te Amsterdam wordt een groot aantal tekeningen en schetsboeken van de Terborchs bewaard Naast Gerard en zijn vader waren ook de andere kinderen uit het gezin actief op het gebied van de kunst. Gesina, Harmen en Mozes

Aan de Terborchlaan opende burgemeester drs R.J. de Wit een kegelhuis op 15 mei 1972. Kort daarvoor, op 14 februari 1972, werd aan de Terborchlaan de Kunstijsbaan geopend.

 


Uit De Geestmolen van mei 1998 door Kees Komen

De Vliegerstraat
De naam van de De Vliegerstraat dateert van 6 augustus 1959. De Noord-Nederlandse schilder en etser Simon Jacobsz. de Vlieger leefde van 1601 of 1605 (Rotterdam) tot maart 1653 (Weesp) en was leerling van Jan Porcellis, die in het vorige nummer aan de orde kwam. De Vlieger schilderde strand-, duin-, rivier- en boslandschappen. Hij werd vooral bekend door zijn zeeschilderijen. Daarin onderscheidde de 'marineschilder' zich door de zilvergrijze tonen en fraaie luchten. De Vlieger legde niet meer, zoals anderen deden, de klemtoon op de schepen, maar op de stemming van de zee zelf. Hij gaf, zoals Elseviers Repertorium het in 1965 verwoordde, 'het zilveren licht en de heldere schaduwen op het water volledig weer. Alles wordt in een vochtige atmosfeer opgenomen.'

Ook heeft De Vlieger genreachtige werken geschilderd in de trant van Rembrandt, alsmede portretten en dierstudies. De Vlieger was steeds op zoek naar nieuwe mogelijkheden in de schilderkunst en wordt dan ook 'een zoekende geest' genoemd. Aanvankelijk gebruikte hij een kleurig palet, later ging hij over op voornamelijk grijze, vaalgroene en bruinige tinten, waarbij de verf bijna doorzichtig werd uitgestreken. Behalve van Porcellis heeft hij ook van Willem van de Velde de Oude les gehad, die eveneens voornamelijk marinestuk ken maakte.

Tot de thema's van De Vlieger behoorden een schipbreuk lijdende tweemaster voor een rotskust en een tweemaster en platbodems op een woelige zee. In zijn landschappen was hij een volger van de voorbeelden in de tekeningen van Jan van Goyen. Hij werkte in Rotterdam, vanaf 1634 in Delft, waar hij in datzelfde jaar lid van het gilde werd, en vanaf 1638 in Amsterdam. In 1649-'50 vestigde hij zich in Weesp, waar hij een paar jaar later overleed. Hij gaf les aan Willem van de Velde de Jonge, Hendrick Dubbels en Jan van de Cappelle.

Het omvangrijke oeuvre van De Vlieger is in vele grote musea vertegenwoordigd, ondermeer te Amsterdam (Rijksmuseum), Den Haag (Mauritshuis), Rotterdam (Museum Boymans) en Antwerpen (Museum voor Schone Kunsten).


Uit De Geestmolen van januari 1996 door Kees Komen

Weenixhof
De Weenixhof dateert van 6 augustus 1959. Op die datum kreeg deze straat - met lage flatgebouwen haaks op de spoorlijn - zijn naam van de straatnaamcommissie. Jan Weenix (1640-19 september 1719) bracht zijn leven door als schilder van vooral stillevens.

Weenix werd in Amsterdam geboren als zoon van Jan Baptiste -ofwel Giovanni Battista- Weenix (ook gespeld als Weeninck en Weenincx), die eveneens schilder was, alsmede etser en tekenaar. Vader was een leerling van Abraham Bloemaert en Moeyaert. De zoon kreeg lessen van zijn vader en van zijn oom Gijsbert d'Hondecoeter. In tegenstelling tot zijn vader heeft hij, naar wordt aangenomen, niet in de schildersbent van Rome verkeerd. Vier jaar heeft Jan Weenix in Utrecht doorgebracht (1664-1668). Daar maakte hij deel uit van het schildersgilde. Meestal was hij in Amsterdam.

Als hofschilder van de keurvorst van de Palts maakte hij voor het slot Bensberg bij Düsseldorf (waar hij van 1702 tot 1712 woonde) een serie wandversieringen, waarmee hij veel waardering oogstte. De meeste van deze wanddecoraties -met levend en dood wild -zijn nu te zien in de musea van Augsburg en München. In onze omgeving kan men schilderijen van Weenix bewonderen in het Rijksmuseum te Amsterdam ('Abraham van Bronckhorst' en 'Park met buitenhuis') en het Frans Halsmuseum te Haarlem ('Margaretha Versyl'). In het Mauritshuis te Den Haag bevinden zich 'De dode zwaan', 'Dood wild', 'De dode haas' en 'Dode haas en dode kalkoen'.

Weenix

'Knaap met wilde gans' van Jan Weenix.

Weenix heeft herhaalde versies gemaakt van zijn schilderij 'Stilleven met een dode haas'. Dit beroemd geworden schilderij is door anderen gekopieerd. Naast stillevens, met bloemen en dieren, maakte Weenix portretten, genre- en jachttaferelen (met buit en attributen) en landschappen. In schilderijen van onder anderen Bartholomeus van der Helst bracht hij de menselijke figuren aan.


Uit De Geestmolen van december 1995 door Kees Komen

Weissenbruchstraat
Op 8 april 1965 verbond de gemeentelijke straatnamencommissie de naam Weissenbruch aan een straat in het stadsdeel De Hoef. Men sprak toen nog van 'Hoefplan' omdat de verwezenlijking van het bestemmingsplan in volle gang was.

Hendrik Johannes Weissenbruch (in het dagelijks leven Jan Hendrik) was een van de grootste landschapschilders van de vorige eeuw. Hij werd op 30 november 1824 in Den Haag geboren als zoon van een kok en pasteibakker en overleed in die stad op 14 juli 1903. Aanvankelijk werd hij sterk beïnvloed door met name Ruysdael. Zijn werk werd al snel geliefd. In het atelier van Bartholomeus van Hove maakte hij decorstukken voor de Haagsche Schouwburg, met grote streken en vlakken zonder detailleringen. Daar is wellicht de basis gelegd voor zijn Hollandse impressionisme.

De gezaghebbende schilder Andreas Schelfhout zag zijn waterverftekeningen en nodigde hem uit, op zijn atelier te komen werken. Weissenbruch ging echter naar het atelier van Johannes Bosboom, die hem de raad had gegeven, anders te gaan werken. ' Je moet uit je eigen lens blijven zien,' zei Bosboom. Weissenbruch ging in de buitenlucht -'plein air' - schetsen maken in houtskool. Thuis' droomde hij daar de kleuren in, , zoals hij zelf schreef. Hij legde zich vooral toe op polder-, duin-, strand- en zeegezichten, later ook op stadsgezichten. In de strandgezichten die hij na 1875 maakte waren lucht en licht voor hem van belang. Details liet hij achterwege. Wolken moesten wolken zijn, en geen proppen watten. In zijn latere werk was hij al bijna abstract. Mondriaan was daar erg enthousiast over. Van Gogh wilde graag een oordeel van Weissenbruch. ' Als het voorkomt zal ik partij voor je trekken,' zei Weissenbruch en Van Gogh vond daarin een erkenning van zijn werk zowel als van zijn hele opvatting van het kunstenaarschap.

weisenbruch

Weissenbruch aan het werk in zijn boot, aan de oever van een meer
bij Noorden in Zuid-Holland.

Op zijn zeventigste wilde men Weissenbruch huldigen. Men vond echter een dichte deur met de mededeling dat hij een dagje met zijn dochter naar Arnhem was. Hij was wars van alle opsmuk. Vanwege zijn opgeruimd karakter noemde men hem 'de vrolijke Weiss'.